Deventer – Aan de Snipperlingsdijk zijn bij archeologisch onderzoek sporen van de kapel van het leprozenhuis St. Jurriën gevonden. De kapel ligt op een kleine terp aan de in 1345 aangelegde dijk. Het onderzoek vindt plaats in opdracht van Rentree.

De kapel wordt in 1391 voor het eerst genoemd als enkele welvarende burgers de broeders van het Heer Florenshuis inhuren om er de mis op te dragen. Van de muren van de kapel is vrijwel niets bewaard gebleven. Na het buiten gebruik raken van het St. Jurriënsgasthuis, is de kapel tot op de fundering uitgebroken. De vorm van de kapel is goed te herkennen aan de uitbraaksleuven.

De kapel was rechthoekig met een 3/8 koorsluiting en aan de buitenzijde voorzien van steunberen. In de kapel zijn geen graven gevonden. Vermoedelijk ligt de begraafplaats van het gasthuis onder de dijk ten zuiden van de kapel. Ten noorden van de kapel ligt slechts een enkel los graf. Dit is opvallend omdat men in de middeleeuwen bij voorkeur niet aan de donkere noordkant van de kerk begroef.

Een terp met een ringmuur

De kapel ligt op een kunstmatige terp omgeven door een bakstenen ringmuur. De muur is een meter breed en voorzien van steunberen. Opvallend is dat 1 uiteinde van de muur is weggespoeld bij een dijkdoorbraak.

Het leven in een leprozenhuis

Het gasthuis diende in de eerste plaats om mensen te huisvesten die leden aan lepra. Lepra is een besmettelijke en chronische ziekte waar mensen tientallen jaren mee konden doorleven. Als in de middeleeuwen lepra werd vastgesteld, mocht de patiënt niet langer in de stad wonen. Voor hen werd buiten de stad een gasthuis ingericht met slaapvertrekken, keukens, werkplaatsen en een kapel.

Het leprozenhuis St. Jurriën

De oudste vermelding van het St. Jurriënsgasthuis dateert uit 1346. De stad Deventer koopt dan een partij dakpannen voor de bouw. In de jaren erna koopt de stad meer bouwmateriaal wat er op wijst dat men vrij snel een groot complex bouwde. Om besmetting te voorkomen lag het gasthuis ver buiten de stad. Daardoor was het in tijden van oorlog zeer kwetsbaar.

In 1572 plunderden soldaten het gasthuis en ging het hele complex in vlammen op, met uitzondering van de kapel. Men herstelde de schade maar in 1578 werd het opnieuw door soldaten in brand gestoken. De zieken hadden nauwelijks de tijd om uit bed te komen. 1 bewoner stierf zelfs van schrik. Hierna verhuisde het gasthuis naar een plaats binnen de stadsmuren.